QuickTime-categoriesymbool

Films met bepaalde afspeelinstellingen bewaren

U kunt opgeven hoe een film moet worden geopend en afgespeeld, wat er moet gebeuren wanneer de film is afgelopen en met welke methode de grootte van de video moet worden aangepast.

Afspeelopties opgeven

  1. Kies 'Venster' > 'Toon filmkenmerken'.
  2. Selecteer de naam van de film en klik op 'Presentatie'.
  3. Selecteer de gewenste opties.

    Met de opties bij 'Algemeen' kunt u opgeven of het afspelen van de film automatisch moet worden gestart, of de film schermvullend moet worden afgespeeld en of de film geopend blijft of dat QuickTime Player wordt gestopt wanneer de film is afgelopen. Gebruik de aankruisvakken om de gewenste opties voor uw film te selecteren.

    Met de instelling 'Stem diafragma af op' kunt u opgeven hoe de buitenste randen van de video tijdens het afspelen worden verwerkt. Afhankelijk van de manier waarop de film is gemaakt, de beeldverhouding en resolutie van de film, varieert het gedeelte van het beeldgebied dat de beste kwaliteit heeft en voor weergave bedoeld is. Tijdens het afspelen wordt het beeld door QuickTime met behulp van de geselecteerde diafragma-instelling aangepast zodat de film zo helder mogelijk wordt weergegeven.

  4. Bij het diafragma 'Klassiek' worden de afmetingen gebruikt die door het spoor zijn gedefinieerd.
  5. Bij het diafragma 'Schoon' wordt het beeld bijgesneden tot het schone diafragmagebied en wordt de grootte van het beeld aangepast aan de pixelverhouding van het spoor. De randen van de video waar coderingsartifacten kunnen voorkomen vallen buiten het schone diafragmagebied.
  6. Bij het diafragma 'Productie' wordt de grootte aangepast aan de pixelverhouding, maar wordt de video niet bijgesneden.
  7. Bij 'Gecodeerde pixels' wordt de film niet bijgesneden en wordt de grootte van de film niet aangepast.
  8. Bewaar de film.